Plannen maken: thema

In verschillende artikels die ik heb gelezen wordt dikwijls de aandacht gevestigd op het 'zo natuur getrouw' mogelijk uitbeelden van de werkelijkheid. Ook wanneer ik tentoonstellingen bezoek voel ik mij tot sommige modelbanen aangetrokken en andere niet. Het valt op dat de modelbanen die de werkelijkheid het meest benaderen in het oog springen. Een modelbaan moet vooral de sfeer van realiteit oproepen. Dit wil niet zeggen dat de werkelijkheid moet gekopieerd worden. Dat is voor een complete modelbaan trouwens niet mogelijk. Op een modelbaan met een lengte van 4 meter kan in de schaal H0 amper een strook van 500 meter uit de werkelijkheid worden nagebootst.

Nochtans zijn er modelbouwers die als thema zo'n stukje uit de werkelijkheid hebben gekozen. Aan de hand van originele spoorplannen en foto's proberen zij de werkelijkheid over te brengen op hun modelbaan. In bijgaande commentaren lees je dan heel dikwijls dat er compromissen moesten worden gesloten. Meestal moeten er stukken worden weggelaten of slechts gedeeltelijk worden weergeven. Het blijft een gegeven dat je voor zo'n thema veel plaats nodig hebt. Het zijn vooral modelbouwclubs die zich wagen aan dergelijke projecten.

Het is belangrijk om op de modelbaan die zaken over te nemen die noodzakelijk zijn om het geheel geloofwaardig te laten overkomen. Zo is het niet belangrijk dat de signalisatieborden die een sein of overweg voorafgaan op de juiste afstand (overeenkomstig de werkelijkheid) van elkaar staan. Het is wel belangrijk dat zij er staan.

Bij het ontwerpen van mijn modelbaan heb ik getracht een aantal principes consequent toe te passen.

Een van de belangrijkste uitgangspunten is dat de natuur en het landschap er eerst waren en dat de mens eeuwen later huizen heeft gebouwd en spoorwegen heeft aangelegd. Dit heeft tot gevolg dat bruggen, tunnels, wegen, ... enkel en alleen voorkomen op die plaatsen waar het reliëf het toelaat, of er een (economische) noodzaak was om op die bepaalde plaats te bouwen. Bovendien is het aanleggen van een spoorweg een dure zaak. Daarom zal men in de werkelijkheid dure bouwwerken vermijden (tunnels en bruggen). Een modelbaan overladen met deze zaken is dus zeker niet natuurgetrouw.

Verder werd een spoorweg aangelegd voor het vervoer van mensen en goederen van de ene plaats naar een andere. Een modelbaan waarbij de treinen in een (zichtbaar) ovaal rond rijden is daarom ook geen uitbeelding van een reële situatie. Dit wil echter nog niet zeggen dat op de modelbaan alleen maar kan gereden worden tussen 2 kopstations. Het railplan moet echter zo ontworpen worden dat de illusie ontstaat dat de trein ergens vandaan komt en ergens anders naar toe gaat. Meestal kan dit worden opgelost met schaduwstations.

Bij het kiezen van een thema moet je jezelf ook afvragen wat je wil doen als de baan af is. Wil je veel treinen laten rijden of zit het leuke in het rangeren met goederentreinen. Je kan je beperken tot de uitwerking van een bepaald onderwerp. Een stukje uit een haven, een lokdepot, een trambaan, een lokaalspoorbaan, een grensstation, ... De keuzemogelijkheden zijn onbeperkt en kunnen onderling ook nog worden gecombineerd. Hier moet je één gulden regel in acht houden: te veel is te veel. Het komt er op aan om voldoende realiteitszin en evenwicht te brengen in de uitbeelding van het thema. Te veel realiteit op een te kleine oppervlakte kan niet. De compromissen die je dan moet maken om je baan te realiseren kunnen nooit in evenwicht worden gebracht.

Het thema dat ik koos voor mijn modelbaan is bijna klassiek te noemen: een dubbelsporige geëlektrificeerde hoofdbaan met station van een middelgrote stad en een zijlijn met bijbehorend stationnetje. Klassiek omdat dit het thema is dat de meeste modelbouwers nastreven maar niet altijd ten volle kunnen realiseren omdat de nodige ruimte er niet voor beschikbaar is. Want wanneer je de afzonderlijke definities gaat analyseren besef je pas welke consequenties dat heeft voor het ontwerp van de baan:

Een dubbelsporige hoofdbaan: het treinverkeer dat op een hoofdbaan rijdt bestaat veelal uit getrokken reizigers- en goederentreinen. De reizigerstreinen verzorgen verbindeingen tussen grote steden en internationale verbindingen en bestaan dikwijls uit een locomotief en meer dan 8 rijtuigen. De goederentreinen tellen dikwijls 30 tot 50 wagons. In model heb je daarvoor aardig wat rijlengte nodig. Om de reizigerstreinen in model nog geloofwaardig te maken heb je toch 5 à 6 rijtuigen nodig. Een trein in de juiste schaallengte meet dan al vlug 2 meter. De goederentreinen kan je beperken tot 10 à 12 wagons. Lokale treinen verkeren eveneens over de hoofdlijnen en zijn meestal samengesteld uit 3 à 4 wagons of twee aan elkaar gekoppelde treinstellen. De spitsuurtreinen daarentegen zijn ze weer langer. De lengte van de treinen is belangrijk voor de lengte van de perronsporen in de stations en de opstelsporen in de schaduwstations. Het langste spoor daar bepaalt eigenlijk de maximale lengte van een trein die op de baan kan rijden. Maar er zijn natuurlijk altijd nog de 'speciale' transporten: extra lange of extra korte treinen. Er zijn zelfs internationale treinen die gereden hebben met 1 wagon.

Het station van een middelgrote stad: er zijn natuurlijk middelgrote steden waar het station niet meer dan een veredelde stopplaats is met hooguit 4 sporen. Wanneer meer functionaliteit aan een station wordt gegeven wordt ook het sporenplan en het aantal perronsporen groter. In sommige stations zijn er combinaties van doodlopende en doorgaande sporen. Aan het station zijn ook laad- en lossporen voor goederen en poststukken (verbinding met het plaatselijke postsorteercentrum). In de meeste gevallen zijn er ook enkele opstelsporen die parallel aan de perronsporen liggen ofwel buiten het station liggen, soms zelfs enkele kilometers van het station verwijderd.

Ik realiseer de combinatie van deze aspecten door de baan op te delen. Er is een laag deel waar voornamelijk de hoofdlijn en de zijlijn op worden uitgebeeld samen met een stukje industrie. En er is een hoog deel dat een stedelijk karakter heeft en het station en het locomotiefdepot hebergt.

Bij de uitwerking van het station liggen de opstelsporen sporen buiten het station zodat zij niet moeten worden uitgebeeld. De perronsporen verdwijnen deels onder de stad. Dit is een optische truc die toelaat een grotere perronlengte te suggereren dan er in werkelijkheid is. Bij het grootspoor vindt je zo'n situaties ook terug. Bijvoorbeeld het station van Verviers (B) op de lijn Luik-Aken is voor een deel gelegen in de berg.

Een ander aspect is het bijna obligatoire lokdepot. Vooral in Duitsland waren de lokdepots dikwijls in de onmiddellijke omgeving van het station te vinden.

De zijlijn laat zich op een modelbaan altijd goed nabootsen. Het wordt gekenmerkt door een eenvoudigere infrastructuur (enkelspoor, vereenvoudigd seinstelsel, overwegen en meestal geen bovenleiding). Het treinverkeer dat over een zijlijn loopt bestaat meestal uit korte reizigerstreinen of treinstellen. Ook het goederenverkeer heeft een lokaal karakter en daardoor zijn de treinen meestal niet te lang. De goederentreinen bestaan uit wagons die van en naar plaatselijke industriegebieden of fabrieken worden gebracht. Uitzonderlijk passeert dan die lange internationale trein die omwille van een storing op de hoofdlijn wordt omgeleid via het zijlijntje.

Het station op een zijlijn is meestal eenvoudig van opzet. Omdat zijlijnen in de regel enkelsporig zijn, worden de stations gebruikt om de treinen elkaar te laten kruisen. Daarom vindt je er meestal minstens 2 sporen. Wanneer het gaat om een perron langs die spoorlijn spreekt men van een halteplaats. In het station zijn er ook enkele korte sporen voor het opstellen van een lok of wagon. Vanuit het station vertrekt dikwijls een spoor naar een nabijgelegen fabriek.

Op mijn modelbaan is er wel een zijlijn. Deze vormt de verbinding tussen de hoofdlijn en een stukje industrie. Op de zijlijn komt geen station voor.

Ga verder met Tijdperken
Wanneer U geen menu's ziet klik dan hier

Valid HTML 4.01 Transitional